VP tegen Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság
- Instantie:
- Hof van Justitie
- Datum:
- 13 maart 2025
- Zaak-nummer:
- C-247/23
- Celex-nummer:
- 62023CJ0247
- ECLI-nummer:
- ECLI:EU:C:2025:172
- Procedure:
- Arrest op Verzoek om prejudiciële beslissing
- Rapporteur:
- von Danwitz
- A-G:
- Collins
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 5, lid 1, onder d) – Beginsel van juistheid – Artikel 16 – Recht op rectificatie – Artikel 23 – Beperkingen – Gegevens betreffende het geslacht – Gegevens die op het moment van opname in een openbaar register al onjuist waren – Bewijsmiddelen – Bestuurspraktijk waarbij wordt verzocht om bewijs van een geslachtsveranderende operatie
Voorlopige editie
NLARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
13 maart 2025 (*)
„ Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 5, lid 1, onder d) – Beginsel van juistheid – Artikel 16 – Recht op rectificatie – Artikel 23 – Beperkingen – Gegevens betreffende het geslacht – Gegevens die op het moment van opname in een openbaar register al onjuist waren – Bewijsmiddelen – Bestuurspraktijk waarbij wordt verzocht om bewijs van een geslachtsveranderende operatie ”
In zaak C‑247/23 [Deldits] (i),
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi Törvényszék (rechter in eerste aanleg Boedapest, Hongarije) bij beslissing van 29 maart 2023, ingekomen bij het Hof op 18 april 2023, in de procedure
VP
tegen
Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, T. von Danwitz (rapporteur), vicepresident van het Hof, M. L. Arastey Sahún, president van de Vijfde kamer, A. Kumin en I. Ziemele, rechters,
advocaat-generaal: A. M. Collins,
griffier: I. Illéssy, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juni 2024,
gelet op de opmerkingen van:
– VP, vertegenwoordigd door G. Győző, ügyvéd, E. Polgári en T. L. Sepsi, ügyvéd,
– de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en R. Kissné Berta als gemachtigden,
– de Estse regering, vertegenwoordigd door N. Grünberg als gemachtigde,
– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Núñez Silva en A. Pérez-Zurita Gutiérrez als gemachtigden,
– de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Bénard, B. Dourthe en B. Fodda als gemachtigden,
– de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman, A. Hanje en J. M. Hoogveld als gemachtigden,
– de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa, A. Pimenta, J. Ramos en Â. Seiça Neves als gemachtigden,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouchagiar, H. Kranenborg en Zs. Teleki als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 september 2024,
het navolgende
-
1.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 16 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1, met rectificatie in PB 2021, L 74, blz. 35; hierna: „AVG”).
-
2.
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen VP, een natuurlijke persoon, en de Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság (landelijk directoraat-generaal vreemdelingenzaken, Hongarije; hierna: „asielautoriteit”) over de rectificatie van gegevens betreffende het geslacht van VP in een openbaar register dat door deze autoriteit wordt bijgehouden.
Unierecht
-
3.
De overwegingen 1, 10, 59 en 73 AVG luiden:
„(1) De bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Krachtens artikel 8, lid 1, van het [Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‚Handvest’)] en artikel 16, lid 1, [VWEU] heeft eenieder recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
[...]
(10) Teneinde natuurlijke personen een consistent en hoog beschermingsniveau te bieden en de belemmeringen voor het verkeer van persoonsgegevens binnen de [Europese] Unie op te heffen, dient het niveau van bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen op het vlak van verwerking van deze gegevens in alle lidstaten gelijkwaardig te zijn. Er moet gezorgd worden voor een in de gehele Unie coherente en homogene toepassing van de regels inzake bescherming van de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Met het oog op de verwerking van persoonsgegevens voor het vervullen van een wettelijke verplichting, voor het vervullen van een taak van algemeen belang of bij de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend, moet de lidstaten worden toegestaan nationale bepalingen te handhaven of in te voeren ter nadere precisering van de wijze waarop de regels van deze verordening moeten worden toegepast. [...]
[...]
(59) Er dienen regelingen voorhanden te zijn om de betrokkene in staat te stellen zijn rechten uit hoofde van deze verordening gemakkelijker uit te oefenen, zoals mechanismen om te verzoeken om met name inzage in en rectificatie of wissing van persoonsgegevens en, indien van toepassing, deze gratis te verkrijgen, alsmede om het recht van bezwaar uit te oefenen. [...]
[...]
(73) In het Unierecht of het lidstatelijke recht kunnen beperkingen worden gesteld aan de specifieke beginselen en het recht op [...] rectificatie of wissing van [persoonsgegevens], [...] voor zover dat in een democratische samenleving noodzakelijk en evenredig is voor de bescherming van de openbare veiligheid, waaronder [...] voor de voorkoming, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid, [...] voor de bescherming van andere belangrijke doelstellingen van algemeen en openbaar belang in de Unie of een lidstaat, met name [...] voor het houden van openbare registers die nodig zijn om redenen van algemeen belang, [...] of voor de bescherming van de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen, met inbegrip van sociale bescherming, volksgezondheid en humanitaire doeleinden. Deze beperkingen moeten in overeenstemming zijn met de vereisten van het Handvest en het [op 4 november 1950 te Rome ondertekende] Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden [(EVRM)].”
-
4.
Artikel 1 AVG, met als opschrift „Onderwerp en doelstellingen”, bepaalt in lid 2:
„Deze verordening beschermt de grondrechten en de fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens.”
-
5.
Artikel 2 AVG, met als opschrift „Materieel toepassingsgebied”, bepaalt in lid 1:
„Deze verordening is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.”
-
6.
Artikel 4 AVG, met als opschrift „Definities”, luidt:
„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) ‚persoonsgegevens’: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (‚de betrokkene’); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
2) ‚verwerking’: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;
[...]”
-
7.
Artikel 5 AVG, met als opschrift „Beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens”, bepaalt in lid 1:
„Persoonsgegevens moeten:
[...]
d) juist zijn en zo nodig worden geactualiseerd; alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de persoonsgegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren (‚juistheid’);
[...]”
-
8.
Artikel 6 AVG, met als opschrift „Rechtmatigheid van de verwerking”, bepaalt:
„1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[...]
c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
[...]
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
[...]
2. De lidstaten kunnen specifiekere bepalingen handhaven of invoeren ter aanpassing van de manier waarop de regels van deze verordening met betrekking tot de verwerking met het oog op de naleving van lid 1, punten c) en e), worden toegepast; hiertoe kunnen zij een nadere omschrijving geven van specifieke voorschriften voor de verwerking en andere maatregelen om een rechtmatige en behoorlijke verwerking te waarborgen, ook voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX.
3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:
a) Unierecht; of
b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.
Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.
[...]”
-
9.
Artikel 16 AVG, met als opschrift „Recht op rectificatie”, bepaalt:
„De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.”
-
10.
Artikel 23 AVG, met als opschrift „Beperkingen”, bepaalt in lid 1:
„De reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34, alsmede artikel 5 voor zover de bepalingen van dat artikel overeenkomen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22, kan door middel van een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke wetgevingsmaatregel die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing is worden beperkt, op voorwaarde dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van:
a) de nationale veiligheid;
b) landsverdediging;
c) de openbare veiligheid;
d) de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid;
e) andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat, met name een belangrijk economisch of financieel belang van de Unie of van een lidstaat, met inbegrip van monetaire, budgettaire en fiscale aangelegenheden, volksgezondheid en sociale zekerheid;
[...]
h) een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de in de punten a) tot en met e) en punt g) bedoelde gevallen;
[...]”
Hongaars recht
-
11.
§ 81 van menedékjogról szóló 2007. évi LXXX. törvény (wet nr. LXXX van 2007 betreffende het recht op asiel) van 29 juni 2007 (Magyar Közlöny 2007/83; hierna: „asielwet”) bepaalt:
„De asielautoriteit verwerkt de persoonsgegevens van personen die als vluchteling worden erkend, subsidiaire of tijdelijke bescherming krijgen, statushouder zijn, om internationale bescherming verzoeken of onder de Dublinprocedure vallen (hierna gezamenlijk: ‚personen die binnen de werkingssfeer van deze wet vallen’), de gegevens in verband met hun verblijf en de uitkeringen en ondersteuning waarvoor zij in aanmerking komen, alsook de wijzigingen van deze gegevens, in het asielregister met als doel om:
a) te verifiëren of zij de vluchtelingenstatus, de subsidiaire‑ of tijdelijkebeschermingsstatus of de status van statushouder hebben en ervoor te zorgen dat zij de aan die status verbonden aanspraken kunnen uitoefenen;
b) te verifiëren of zij aanspraak kunnen maken op de uitkeringen en ondersteuning waarin deze wet en andere wettelijke regelingen voorzien;
c) die personen te identificeren;
d) parallelle procedures te voorkomen, en
e) na te gaan of een verzoek herhaaldelijk is ingediend.”
-
12.
§ 82 van de asielwet bepaalt:
„Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder ‚gegevens ter identificatie van natuurlijke personen’ verstaan de volgende gegevens van personen die binnen de werkingssfeer van deze wet vallen:
[...]
f) het geslacht;
[...]”
-
13.
In § 83, lid 1, van deze wet is bepaald:
„Het asielregister bevat de volgende gegevens van personen die binnen de werkingssfeer van deze wet vallen:
a) gegevens ter identificatie van natuurlijke personen;
[...]”
-
14.
§ 83/A, lid 5, van die wet luidt:
„De asielautoriteit is verplicht om ambtshalve onwettige vermeldingen te verwijderen, onjuiste vermeldingen te rectificeren en niet opgenomen vermeldingen alsnog te registreren in het door haar bijgehouden officiële register.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
-
15.
VP is een Iraans staatsburger die in 2014 in Hongarije de status van vluchteling heeft verkregen. Ter ondersteuning van het door VP ingediende verzoek om die status had deze persoon zich op zijn transgenderidentiteit beroepen en medische verklaringen ingediend die waren opgesteld door psychiatrische en gynaecologische deskundigen. Volgens deze verklaringen was VP als vrouw geboren, maar was de genderidentiteit van deze persoon mannelijk. Nadat VP’s vluchtelingenstatus op basis daarvan werd erkend, werd deze persoon echter als vrouw geregistreerd in het asielregister, dat overeenkomstig de bepalingen van de asielwet wordt bijgehouden door de asielautoriteit en waarin de gegevens ter identificatie, waaronder het geslacht, van de natuurlijke personen die deze status hebben verkregen, zijn opgenomen.
-
16.
In 2022 heeft VP op grond van artikel 16 AVG bij de asielautoriteit een verzoek ingediend om de vermelding van het geslacht te rectificeren tot man en de in het asielregister vermelde voornaam te wijzigen. VP heeft die medische verklaringen bij dit verzoek gevoegd. Bij besluit van 11 oktober 2022 heeft deze autoriteit dat verzoek afgewezen omdat VP niet had aangetoond een geslachtsveranderende operatie te hebben ondergaan en de overgelegde verklaringen alleen de transgenderidentiteit vaststelden.
-
17.
VP heeft bij de Fővárosi Törvényszék (rechter in eerste aanleg Boedapest, Hongarije), de verwijzende rechter, beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld. Ter ondersteuning van het ingestelde beroep voert VP aan dat transgenderidentiteit per definitie het hebben van een andere genderidentiteit impliceert en dat de overgelegde medische verklaringen deze andere genderidentiteit bevestigen. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) blijkt volgens VP dat een geslachtsveranderende operatie niet kan worden verlangd voor de erkenning van het hebben van een andere genderidentiteit. Een dergelijk vereiste is met name ook in strijd met de artikelen 3 en 7 van het Handvest, aldus deze persoon. VP betoogt voorts dat verschillende lidstaten, waaronder het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, Ierland, de Helleense Republiek, de Republiek Malta, de Portugese Republiek en het Koninkrijk Zweden, het hebben van een andere genderidentiteit erkennen op basis van verklaringen van de betrokken personen. VP wijst erop dat de medische verklaringen die ter ondersteuning van het ingestelde beroep zijn overgelegd, melding maken van de masculiene verschijning van deze persoon en als diagnose uitdrukkelijk verwijzen naar de in de internationale classificatie van ziekten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgenomen code F64.0 betreffende transgenderidentiteit.
-
18.
De asielautoriteit concludeert tot verwerping van het beroep.
-
19.
De verwijzende rechter geeft aan dat de asielwet weliswaar een algemene bepaling over de rectificatie van onjuiste inschrijvingen bevat, maar niet voorziet in de procedure en evenmin in de voorwaarden voor de erkenning van het hebben van een andere genderidentiteit en het om die reden wijzigen van de voornaam. In dit verband heeft de Alkotmánybíróság (grondwettelijk hof, Hongarije) in zijn arrest nr. 6/2018 van 27 juni 2018 het feit dat de Hongaarse wetgever niet had voorzien in een procedure waarbij rechtmatig in Hongarije gevestigde personen die niet de Hongaarse nationaliteit bezaten de vermelding van hun geslacht en hun voornaam konden wijzigen, terwijl Hongaarse staatsburgers die mogelijkheid wel hadden, als ongrondwettig aangemerkt. Bovendien heeft het EHRM in zijn arrest van 16 juli 2020, Rana tegen Hongarije (CE:ECHR:2020:0716JUD004088817), geoordeeld dat Hongarije het EVRM had geschonden door voor vluchtelingen niet te voorzien in een procedure voor de wettelijke erkenning van het hebben van een andere genderidentiteit. De verwijzende rechter merkt op dat deze lacune in de wet sindsdien is blijven bestaan, ondanks die arresten.
-
20.
Deze situatie is, aldus die rechter, nog verergerd door de omstandigheid dat Hongaarse staatsburgers sinds 2020 niet meer de mogelijkheid hebben om het hebben van een andere genderidentiteit wettelijk te laten erkennen. Het is juist wegens het ontbreken van de mogelijkheid van erkenning in het nationale recht dat VP beroep heeft ingesteld op grond van artikel 16 AVG. Tegen die achtergrond vraagt de verwijzende rechter zich af of dit artikel de asielautoriteit de verplichting oplegt om de gegevens betreffende het geslacht in het asielregister te rectificeren en, zo ja, welk bewijs de betrokkene ter staving van zijn verzoek moet overleggen.
-
21.
Derhalve heeft de Fővárosi Törvényszék de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Moet artikel 16 AVG aldus worden uitgelegd dat de autoriteit die volgens het recht van een lidstaat belast is met het beheer van de registers, met het oog op de uitoefening van de rechten van de betrokkene verplicht is om de door haar verwerkte persoonsgegevens betreffende het geslacht van die persoon te rectificeren wanneer deze gegevens na de opname in het register zijn gewijzigd en daardoor niet voldoen aan het in artikel 5, lid 1, onder d), AVG neergelegde beginsel van juistheid?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 16 AVG dan aldus worden uitgelegd dat de persoon die om rectificatie van de gegevens betreffende zijn geslacht verzoekt het verzoek om rectificatie met bewijs moet staven?
3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 16 AVG dan aldus worden uitgelegd dat de persoon die om rectificatie verzoekt moet bewijzen dat hij een geslachtsveranderende operatie heeft ondergaan?”
Eerste vraag
-
22.
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16 AVG aldus moet worden uitgelegd dat het een nationale autoriteit die belast is met het bijhouden van een openbaar register verplicht om de persoonsgegevens betreffende het geslacht van een natuurlijke persoon te rectificeren wanneer deze gegevens onjuist zijn in de zin van artikel 5, lid 1, onder d), van deze verordening.
-
23.
Vooraf zij eraan herinnerd dat de betrokkene volgens artikel 16 AVG het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht om vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
-
24.
Deze bepaling geeft nadere uitwerking aan het grondrecht dat is neergelegd in artikel 8, lid 2, tweede volzin, van het Handvest, volgens hetwelk eenieder recht van inzage heeft in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
-
25.
Bovendien moet artikel 16 AVG worden gelezen in het licht van ten eerste artikel 5, lid 1, onder d), AVG, waarin het beginsel van juistheid is neergelegd, op grond waarvan de verwerkte gegevens juist moeten zijn en zo nodig worden geactualiseerd, waarbij alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de gegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren. Ten tweede moet deze bepaling ook worden gelezen in het licht van overweging 59 AVG, volgens welke er regelingen voorhanden dienen te zijn om de betrokkene in staat te stellen zijn rechten uit hoofde van deze verordening gemakkelijker uit te oefenen, zoals mechanismen om te verzoeken om met name rectificatie van persoonsgegevens en, indien van toepassing, deze gratis te verkrijgen.
-
26.
In dit verband moet worden opgemerkt dat volgens de rechtspraak van het Hof de nauwkeurigheid en de volledigheid van persoonsgegevens moeten worden beoordeeld uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld (zie naar analogie arrest van 20 december 2017, Nowak, C‑434/16, EU:C:2017:994, punt 53).
-
27.
Ten slotte zij er voor de uitlegging van artikel 16 AVG nog aan herinnerd dat het doel van deze verordening, zoals blijkt uit artikel 1 alsook uit de overwegingen 1 en 10 ervan, met name bestaat in het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de fundamentele vrijheden en de grondrechten van natuurlijke personen, in het bijzonder van hun in artikel 8, lid 1, van het Handvest en artikel 16, lid 1, VWEU erkende recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking van persoonsgegevens (arrest van 9 januari 2025, Mousse, C‑394/23, EU:C:2025:2, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
-
28.
Overeenkomstig dat doel moet elke verwerking van persoonsgegevens met name in overeenstemming zijn met de beginselen inzake de verwerking van dergelijke gegevens die zijn opgenomen in artikel 5AVG, met inbegrip van het in punt 25 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte beginsel van juistheid, maar moet zij ook voldoen aan de in artikel 6 van deze verordening opgesomde rechtmatigheidsvoorwaarden (zie in die zin arrest van 9 januari 2025, Mousse, C‑394/23, EU:C:2025:2, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
-
29.
In die omstandigheden is het actualiseren van de verwerkte gegevens een essentieel aspect van de bescherming van de betrokkene in verband met de verwerking van die gegevens.
-
30.
In casu staat ten eerste vast dat informatie over het geslacht van VP kan worden aangemerkt als „persoonsgegeven”, aangezien zij betrekking heeft op een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon in de zin van artikel 4, punt 1, AVG, en ten tweede dat dit gegeven is „verwerkt” in de zin van artikel 4, punt 2, van deze verordening, aangezien het door de asielautoriteit is verzameld en geregistreerd in een openbaar register, te weten het asielregister. Bijgevolg valt een dergelijke verwerking, die betrekking heeft op gegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen, krachtens artikel 2, lid 1, AVG binnen de materiële werkingssfeer van deze verordening (zie naar analogie arrest van 9 januari 2025, Mousse, C‑394/23, EU:C:2025:2, punt 30).
-
31.
Hoewel de naleving van de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de betrokken verwerking in de zin van artikel 6 AVG niet ter discussie lijkt te zijn gesteld in het kader van het hoofdgeding, wordt de naleving door de asielautoriteit van het in artikel 5, lid 1, onder d), van deze verordening neergelegde beginsel van juistheid betwist door VP, die op grond van artikel 16 van die verordening om rectificatie van het persoonsgegeven betreffende het geslacht verzoekt.
-
32.
In het licht van de in punt 26 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gegeven juist is in het licht van het doel waarvoor het is verzameld, en om in het bijzonder in het licht van artikel 81, onder c), van de asielwet te beoordelen of het verzamelen van dat gegeven tot doel heeft de betrokkene te identificeren. Mocht dat het geval zijn, dan lijkt dat gegeven dus betrekking te hebben op de door die persoon beleefde genderidentiteit, en niet op het bij de geboorte toegewezen geslacht. In een dergelijke context staat het, anders dan de Hongaarse regering stelt, aan de verwerkingsverantwoordelijke, in casu de asielautoriteit, om rekening te houden met de genderidentiteit van die persoon op het moment van de inschrijving in het asielregister, en niet met het bij de geboorte toegewezen geslacht.
-
33.
Zoals de advocaat-generaal in de punten 31 en 40 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, lijkt het in het asielregister opgenomen persoonsgegeven betreffende het geslacht, gelet op het dossier waarover het Hof beschikt, volgens hetwelk Hongarije in het kader van de procedure voor de toekenning van de vluchtelingenstatus heeft erkend dat VP een transgender persoon was, dus reeds bij de registratie ervan onjuist te zijn geweest.
-
34.
Anders dan de Hongaarse regering betoogt, kan een lidstaat zich niet beroepen op specifieke bepalingen van nationaal recht die zijn vastgesteld op grond van artikel 6, leden 2 en 3, AVG om te verhinderen dat het in artikel 8, lid 2, van het Handvest neergelegde en in artikel 16 AVG nader uitgewerkte recht op rectificatie wordt uitgeoefend.
-
35.
Ten eerste blijkt immers uit overweging 10, derde volzin, van deze verordening dat deze specifieke bepalingen uitsluitend bedoeld zijn om de wijze waarop de regels van de AVG moeten worden toegepast nader te preciseren en niet om van die regels af te wijken.
-
36.
Ten tweede kan het recht op rectificatie van artikel 16 AVG alleen worden beperkt onder de voorwaarden van artikel 23 van deze verordening, gelezen in het licht van overweging 73 ervan. Een lidstaat kan dus met name door middel van nationale wetgevende maatregelen voorzien in beperkingen op dit recht met betrekking tot persoonsgegevens in openbare registers die om redenen van algemeen belang worden bijgehouden. Zoals de advocaat-generaal in punt 44 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, blijkt in casu echter niet uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de Hongaarse wetgever met inachtneming van de voorwaarden van artikel 23 AVG de omvang van dat recht op rectificatie heeft beperkt, noch dat de asielautoriteit haar weigering van de verzochte rectificatie heeft gemotiveerd met een beroep op een dergelijke wettelijke beperking. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter lijkt die weigering immers niet te zijn gebaseerd op een op grond van artikel 23 AVG vastgestelde wetgevende maatregel, maar op de overweging dat VP het door deze persoon geclaimde geslacht niet heeft aangetoond.
-
37.
Hoe dan ook kan een lidstaat zich niet beroepen op het ontbreken van een procedure voor de wettelijke erkenning van de transgenderidentiteit in zijn nationale recht om te verhinderen dat het recht op rectificatie wordt uitgeoefend. In dit verband zij eraan herinnerd dat het Unierecht weliswaar geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de burgerlijke staat van personen en de wettelijke erkenning van hun genderidentiteit, maar dat deze lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht moeten naleven. Een nationale regeling die, doordat zij de genderidentiteit van een transgender persoon niet erkent, deze laatste verhindert om te voldoen aan een voorwaarde voor de toekenning van een door het Unierecht beschermd recht, zoals in casu het recht dat is neergelegd in artikel 8, lid 2, van het Handvest en nader is uitgewerkt in artikel 16 AVG, is dus in beginsel onverenigbaar met de vereisten van Unierecht (zie naar analogie arrest van 4 oktober 2024, Mirin, C‑4/23, EU:C:2024:845, punten 53 en 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
-
38.
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 16 AVG aldus moet worden uitgelegd dat het een nationale autoriteit die belast is met het bijhouden van een openbaar register verplicht om de persoonsgegevens betreffende het geslacht van een natuurlijke persoon te rectificeren wanneer deze gegevens onjuist zijn in de zin van artikel 5, lid 1, onder d), van deze verordening.
Tweede en derde vraag
-
39.
Met zijn tweede en derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16 AVG aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat door middel van een bestuurspraktijk de uitoefening van het recht op rectificatie van de in een openbaar register opgenomen persoonsgegevens betreffende het geslacht van een natuurlijke persoon afhankelijk kan stellen van de overlegging van bewijs van met name het hebben ondergaan van een geslachtsveranderende operatie.
-
40.
Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie heeft opgemerkt, specificeert artikel 16 AVG niet wat voor bewijs een verwerkingsverantwoordelijke van een natuurlijke persoon kan verlangen om aan te tonen dat de persoonsgegevens waarvan deze om rectificatie verzoekt, onjuist zijn.
-
41.
In dit verband moet worden opgemerkt dat de betrokkene die om rectificatie van die gegevens verzoekt, weliswaar verplicht kan zijn tot het aanleveren van relevante en afdoende bewijzen die, gelet op de omstandigheden van het concrete geval, redelijkerwijs van deze persoon kunnen worden verlangd om de onjuistheid van die gegevens aan te tonen [zie naar analogie arrest van 8 december 2022, Google (Verwijdering van links naar beweerdelijk onjuiste inhoud), C‑460/20, EU:C:2022:962, punten 68 en 72], maar dat, zoals in punt 36 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, een lidstaat de uitoefening van het recht op rectificatie slechts kan beperken met inachtneming van artikel 23 AVG.
-
42.
Artikel 23, lid 1, AVG bepaalt dat de reikwijdte van de verplichtingen en rechten als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 en artikel 34 van die verordening, alsmede artikel 5 ervan voor zover de bepalingen van dat artikel overeenkomen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 van die verordening, door middel van een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke wetgevingsmaatregel die op de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van toepassing is kan worden beperkt, op voorwaarde evenwel dat die beperking de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden onverlet laat en in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel is ter waarborging van bepaalde in die verordening genoemde doelstellingen, zoals onder meer belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de Unie of van een lidstaat. Zoals in punt 36 van het onderhavige arrest is opgemerkt, kan het recht op rectificatie worden beperkt waar het gaat om het houden van openbare registers die nodig zijn om redenen van algemeen belang, met name om de betrouwbaarheid en de consistentie van die registers te waarborgen.
-
43.
In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de betrokken lidstaat een bestuurspraktijk hanteert waarbij de uitoefening door een transgender persoon van het recht op rectificatie van de in een openbaar register opgenomen gegevens betreffende het geslacht afhankelijk wordt gesteld van de overlegging van bewijs van het hebben ondergaan van een geslachtsveranderende operatie. Die bestuurspraktijk leidt tot een beperking van het recht op rectificatie, die moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 23 AVG, zoals in de twee voorgaande punten van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht.
-
44.
Ten eerste moet worden opgemerkt dat de gehanteerde bestuurspraktijk niet voldoet aan het vereiste dat het recht van een lidstaat de omvang van het in artikel 16 AVG neergelegde recht slechts door middel van wetgevende maatregelen kan beperken. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter lijkt het Hongaarse recht immers geen enkele wetgevende maatregel te bevatten met betrekking tot de bewijsvereisten die gelden voor de rectificatie van de gegevens betreffende het geslacht van in het asielregister ingeschreven personen.
-
45.
Ten tweede doet een dergelijke bestuurspraktijk afbreuk aan de wezenlijke inhoud van de door het Handvest gewaarborgde grondrechten en met name aan de essentie van het recht op menselijke integriteit en het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in respectievelijk de artikelen 3 en 7 van het Handvest.
-
46.
In dit verband zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest de door het Handvest gewaarborgde rechten dezelfde inhoud en reikwijdte hebben als de overeenkomstige rechten die worden gewaarborgd door het EVRM, dat een minimumbeschermingsniveau vormt (zie in die zin arrest van 4 oktober 2024, Mirin, C‑4/23, EU:C:2024:845, punt 63 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
-
47.
Volgens de vaste rechtspraak van het EHRM beschermt artikel 8 EVRM, dat overeenkomt met artikel 7 van het Handvest, de genderidentiteit van een persoon, dat een onderdeel en een van de meest intieme aspecten van het privéleven is. Deze bepaling omvat dan ook het recht van eenieder om de details van zijn identiteit als mens vast te stellen, waartoe ook het recht van transgender personen op persoonlijke ontplooiing en lichamelijke en geestelijke integriteit, alsmede op eerbiediging en erkenning van hun genderidentiteit behoort. Daartoe legt artikel 8 EVRM de staten, naast negatieve verplichtingen die tot doel hebben transgender personen te beschermen tegen willekeurige inmenging van de overheid, ook positieve verplichtingen op, wat mede inhoudt dat er doeltreffende en toegankelijke procedures moeten worden ingevoerd die een daadwerkelijke eerbiediging van hun recht op genderidentiteit waarborgen. Gezien het bijzondere belang van dit recht beschikken de staten bovendien slechts over een beperkte beoordelingsmarge op dit gebied (zie in die zin arrest van 4 oktober 2024, Mirin, C‑4/23, EU:C:2024:845, punten 64 en 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
-
48.
In dit verband heeft het EHRM met name geoordeeld dat de erkenning van de genderidentiteit van een transgender persoon niet afhankelijk mag worden gesteld van een operatie die deze persoon niet wenst te ondergaan (zie in die zin EHRM, 19 januari 2021, X en Y tegen Roemenië, CE:ECHR:2021:0119JUD000214516, §§ 165 en 167 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
-
49.
Ten derde en ten slotte is een bestuurspraktijk als die welke in het hoofdgeding aan de orde is hoe dan ook niet noodzakelijk of evenredig om de betrouwbaarheid en de consistentie van een openbaar register zoals het asielregister te waarborgen, aangezien een medische verklaring, waarin een reeds gestelde psychologische diagnose is opgenomen, in dit verband relevant en afdoend bewijs kan vormen (zie in die zin EHRM, 6 april 2017, A.P., Garçon en Nicot tegen Frankrijk, CE:ECHR:2017:0406JUD007988512, §§ 139 en 142).
-
50.
Gelet op een en ander moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat artikel 16 AVG aldus moet worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon die het recht op rectificatie van de in een openbaar register opgenomen persoonsgegevens betreffende het geslacht wil uitoefenen, kan worden verplicht tot het aanleveren van relevante en afdoende bewijsstukken die redelijkerwijs kunnen worden verlangd om de onjuistheid van die gegevens aan te tonen. Een lidstaat mag de uitoefening van dit recht echter in geen geval door middel van een bestuurspraktijk afhankelijk stellen van de overlegging van bewijs van het hebben ondergaan van een geslachtsveranderende operatie.
Kosten
-
51.
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 16 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
moet aldus worden uitgelegd dat
het een nationale autoriteit die belast is met het bijhouden van een openbaar register verplicht om de persoonsgegevens betreffende het geslacht van een natuurlijke persoon te rectificeren wanneer deze gegevens onjuist zijn in de zin van artikel 5, lid 1, onder d), van deze verordening.
2) Artikel 16 van verordening 2016/679
moet aldus worden uitgelegd dat
een natuurlijke persoon die het recht op rectificatie van de in een openbaar register opgenomen persoonsgegevens betreffende het geslacht wil uitoefenen, kan worden verplicht tot het aanleveren van relevante en afdoende bewijsstukken die redelijkerwijs kunnen worden verlangd om de onjuistheid van die gegevens aan te tonen. Een lidstaat mag de uitoefening van dit recht echter in geen geval door middel van een bestuurspraktijk afhankelijk stellen van de overlegging van bewijs van het hebben ondergaan van een geslachtsveranderende operatie.
ondertekeningen
* Procestaal: Hongaars.
i Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.
- Inhoud
- Zaakgegevens
- Overwegingen
- Oordeel