Strafzaak tegen ILVA A/S

Instantie:
Hof van Justitie
Datum:
13 februari 2025
Zaak-nummer:
C-383/23
Celex-nummer:
62023CJ0383
ECLI-nummer:
ECLI:EU:C:2025:84
Procedure:
Arrest op Verzoek om prejudiciële beslissing
Rapporteur:
Csehi
A-G:

Prejudiciële verwijzing – Bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 83, leden 4, 5, 6 en 9 – Begrip ‚onderneming’ – Moedermaatschappij en dochteronderneming – Inbreuk op deze verordening door een dochteronderneming – Berekening van het bedrag van de geldboete – Inaanmerkingneming van de totale omzet van de groep waarvan die dochteronderneming deel uitmaakt

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

13 februari 2025 (*)

„ Prejudiciële verwijzing – Bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 83, leden 4, 5, 6 en 9 – Begrip ‚onderneming’ – Moedermaatschappij en dochteronderneming – Inbreuk op deze verordening door een dochteronderneming – Berekening van het bedrag van de geldboete – Inaanmerkingneming van de totale omzet van de groep waarvan die dochteronderneming deel uitmaakt ”

In zaak C‑383/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Vestre Landsret (rechter in tweede aanleg voor het Westen van Denemarken) bij beslissing van 3 mei 2023, ingekomen bij het Hof op 21 juni 2023, in de strafzaak tegen

ILVA A/S,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: I. Jarukaitis, president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, D. Gratsias en Z. Csehi (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: L. Medina,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 juni 2024,

gelet op de opmerkingen van:

–        ILVA A/S, vertegenwoordigd door D. B. Geary, advokat,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouchagiar, H. Kranenborg en C. Vang als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 september 2024,

het navolgende

ARREST

  • 1.

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 83, leden 4, 5 en 6, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, blz. 1) (hierna: „AVG”).

  • 2.

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure die door de Anklagemyndigheden (openbaar ministerie, Denemarken) is ingeleid tegen ILVA A/S omdat deze onderneming als verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens van voormalige klanten niet zou hebben voldaan aan haar verplichtingen krachtens de AVG.

 Unierecht

  • 3.

    De overwegingen 150 en 151 AVG zijn als volgt verwoord:

    „(150)      Teneinde de administratieve straffen tegen inbreuken op deze verordening te versterken en te harmoniseren dient iedere toezichthoudende autoriteit bevoegd te zijn om administratieve geldboeten op te leggen. In deze verordening dienen inbreuken te worden benoemd, evenals maxima en criteria voor de vaststelling van de daaraan verbonden administratieve geldboeten, die per afzonderlijk geval dienen te worden bepaald door de bevoegde toezichthoudende autoriteit, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van de specifieke situatie, met inachtneming van met name de aard, de ernst en de duur van de inbreuk en van de gevolgen ervan en de maatregelen die zijn genomen om naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening te waarborgen en de gevolgen van de inbreuk te voorkomen of te beperken. Wanneer de administratieve geldboeten worden opgelegd aan een onderneming, moet een onderneming in die context worden gezien als een onderneming overeenkomstig de artikelen 101 en 102 van het VWEU. [...]

    (151)      De rechtssystemen van Denemarken en Estland laten de in deze verordening beschreven administratieve geldboeten niet toe. De regels over administratieve geldboeten kunnen op een zodanige wijze worden toegepast dat de boete in Denemarken als een strafrechtelijke sanctie door een bevoegd gerecht, en in Estland in het kader van een procedure voor strafbare feiten door de toezichthoudende autoriteit wordt opgelegd, op voorwaarde dat deze toepassingen van de regels in die lidstaten eenzelfde werking hebben als administratieve geldboeten die door toezichthoudende autoriteiten worden opgelegd. Daarom dienen de bevoegde nationale gerechten rekening te houden met de aanbeveling van de toezichthoudende autoriteit die de boete heeft geïnitieerd. De boeten dienen in elk geval doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.”

  • 4.

    Artikel 5 AVG bevat de beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens.

  • 5.

    Artikel 6 AVG bepaalt onder welke voorwaarden een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig wordt geacht.

  • 6.

    Artikel 58 AVG, met als opschrift „Bevoegdheden”, bepaalt in lid 2:

    „Elke toezichthoudende autoriteit heeft alle volgende bevoegdheden tot het nemen van corrigerende maatregelen:

    [...]

    i)      naargelang de omstandigheden van elke zaak, naast of in plaats van de in dit lid bedoelde maatregelen, een administratieve geldboete opleggen op grond van artikel 83; [...]

    [...]”

  • 7.

    Artikel 83 AVG, „Algemene voorwaarden voor het opleggen van administratieve geldboeten”, bepaalt in de leden 1, 2, 4, 5, 6 en 9:

    „1.      Elke toezichthoudende autoriteit zorgt ervoor dat de administratieve geldboeten die uit hoofde van dit artikel worden opgelegd voor de in de leden 4, 5 en 6 vermelde inbreuken op deze verordening in elke zaak doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    2.      Administratieve geldboeten worden, naargelang de omstandigheden van het concrete geval, opgelegd naast of in plaats van de in artikel 58, lid 2, onder a) tot en met h) en onder j), bedoelde maatregelen. Bij het besluit over de vraag of een administratieve geldboete wordt opgelegd en over de hoogte daarvan wordt voor elk concreet geval naar behoren rekening gehouden met het volgende:

    a)      de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, rekening houdend met de aard, de omvang of het doel van de verwerking in kwestie alsmede het aantal getroffen betrokkenen en de omvang van de door hen geleden schade;

    b)      de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;

    c)      de door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker genomen maatregelen om de door betrokkenen geleden schade te beperken;

    d)      de mate waarin de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker verantwoordelijk is gezien de technische en organisatorische maatregelen die hij heeft uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 25 en 32;

    e)      eerdere relevante inbreuken door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker;

    f)      de mate waarin er met de toezichthoudende autoriteit is samengewerkt om de inbreuk te verhelpen en de mogelijke negatieve gevolgen daarvan te beperken;

    g)      de categorieën van persoonsgegevens waarop de inbreuk betrekking heeft;

    h)      de wijze waarop de toezichthoudende autoriteit kennis heeft gekregen van de inbreuk, met name of, en zo ja in hoeverre, de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker de inbreuk heeft gemeld;

    i)      de naleving van de in artikel 58, lid 2, genoemde maatregelen, voor zover die eerder ten aanzien van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker in kwestie met betrekking tot dezelfde aangelegenheid zijn genomen;

    j)      het aansluiten bij goedgekeurde gedragscodes overeenkomstig artikel 40 of van goedgekeurde certificeringsmechanismen overeenkomstig artikel 42; en

    k)      elke andere op de omstandigheden van de zaak toepasselijke verzwarende of verzachtende factor, zoals gemaakte financiële winsten, of vermeden verliezen, die al dan niet rechtstreeks uit de inbreuk voortvloeien.

    [...]

    4.      Inbreuken op onderstaande bepalingen zijn overeenkomstig lid 2 onderworpen aan administratieve geldboeten tot 10 000 000 EUR of, voor een onderneming, tot 2 % van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt:

    [...]

    5.      Inbreuken op onderstaande bepalingen zijn overeenkomstig lid 2 onderworpen aan administratieve geldboeten tot 20 000 000 EUR of, voor een onderneming, tot 4 % van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt:

    [...]

    6.      Niet-naleving van een bevel van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 58, lid 2, is overeenkomstig lid 2 van dit artikel onderworpen aan administratieve geldboeten tot 20 000 000 EUR of, voor een onderneming, tot 4 % van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar, indien dit een hoger bedrag vertegenwoordigt.

    [...]

    9.      Wanneer het rechtsstelsel van de lidstaat niet voorziet in administratieve geldboeten, kan dit artikel aldus worden toegepast dat geldboeten worden geïnitieerd door de bevoegde toezichthoudende autoriteit en opgelegd door bevoegde nationale gerechten, waarbij wordt gewaarborgd dat deze rechtsmiddelen doeltreffend zijn en eenzelfde effect hebben als de door toezichthoudende autoriteiten opgelegde administratieve geldboeten. De boeten zijn in elk geval doeltreffend, evenredig en afschrikkend. Die lidstaten delen de [Europese] Commissie uiterlijk op 25 mei 2018 de wetgevingsbepalingen mee die zij op grond van dit lid vaststellen, alsmede onverwijld alle latere wijzigingen daarvan en alle daarop van invloed zijnde wijzigingswetgeving.”

 Deens recht

  • 8.

    In § 41 van lov nr. 502 om supplerende bestemmelser til forordning om beskyttelse af fysiske personer i forbindelse med behandling af personoplysninger og om fri udveksling af sådanne oplysninger (wet nr. 502 ter aanvulling van de [AVG]) van 23 mei 2018 wordt het volgende bepaald:

    „1.      Tenzij andere wetgeving een hogere straf voorschrijft, wordt met een geldboete of gevangenisstraf van maximaal zes maanden gestraft eenieder die handelt in strijd met de bepalingen betreffende:

    [...]

    4)      de basisbeginselen inzake verwerking, met inbegrip van de voorwaarden voor toestemming, zoals opgenomen in de artikelen 5, 6, 7 en 9 [AVG],

    [...]

    3.      Artikel 83, lid 2, [AVG] moet in acht worden genomen bij het opleggen van een straf overeenkomstig de leden 1 en 2.

    [...]

    6.      Vennootschappen e.d. (rechtspersonen) kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld volgens de bepalingen van hoofdstuk 5 van het strafwetboek. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

  • 9.

    ILVA exploiteert een keten van meubelwinkels en maakt deel uit van het concern Lars Larsen Group (hierna: „groep”). De totale omzet van de groep in boekjaar 2016/2017 bedroeg 6,57 miljard Deense kronen (DKK) (ongeveer 881 miljoen EUR). De omzet van ILVA bedroeg in datzelfde boekjaar bijna 1,8 miljard DKK (ongeveer 241 miljoen EUR).

  • 10.

    ILVA wordt voor de Deense gerechten vervolgd wegens het niet nakomen van haar verplichtingen als verwerkingsverantwoordelijke in verband met de bewaring van de persoonsgegevens van minstens 350 000 voormalige klanten gedurende de periode van mei 2018 tot en met januari 2019.

  • 11.

    Op aanbeveling van de Datatilsynet (autoriteit voor gegevensbescherming, Denemarken) heeft het openbaar ministerie gevorderd dat aan ILVA een geldboete van 1,5 miljoen DKK (ongeveer 201 000 EUR) zou worden opgelegd. De berekening van dit bedrag was niet enkel op de omzet van ILVA maar op de totale omzet van de groep gebaseerd.

  • 12.

    Bij vonnis van 12 februari 2021 heeft de Ret i Aarhus (rechter in eerste aanleg, Aarhus, Denemarken) ILVA schuldig bevonden aan de haar ten laste gelegde feiten en haar een geldboete van 100 000 DKK (ongeveer 13 400 EUR) opgelegd. Anders dan het openbaar ministerie had betoogd, heeft deze rechter geoordeeld dat ILVA uit onachtzaamheid had gehandeld. Bovendien heeft hij geoordeeld dat het niet nodig was om de omzet van de groep in aanmerking te nemen voor de berekening van de geldboete aangezien alleen ILVA werd vervolgd. Voorts heeft deze rechter erop gewezen dat ILVA een zelfstandige detailhandelsactiviteit uitoefende en niet enkel door de moedermaatschappij was opgericht om de gegevensverwerking van de groep te verzekeren.

  • 13.

    Het openbaar ministerie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Vestre Landsret (rechter in tweede aanleg voor het Westen van Denemarken), de verwijzende rechter. Het openbaar ministerie betoogt dat het begrip „onderneming” in artikel 83, leden 4, 5 en 6, AVG aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een vennootschap inbreuk maakt op de AVG, bij de vaststelling van een geldboete rekening moet worden gehouden met de omzet van de groep waarvan deze vennootschap deel uitmaakt. Het stelt dat uit overweging 150 AVG immers volgt dat dit begrip in overeenstemming met de artikelen 101 en 102 VWEU moet worden opgevat.

  • 14.

    ILVA is daarentegen van mening dat bij de vaststelling van een geldboete wegens schending van de AVG door een onderneming niet mag worden uitgegaan van de totale omzet van de groep waarvan zij deel uitmaakt. In het onderhavige geval wordt enkel ILVA vervolgd en niet eveneens haar moedermaatschappij.

  • 15.

    De verwijzende rechter is van oordeel dat het antwoord op deze vraag niet duidelijk uit de AVG volgt.

  • 16.

    In die omstandigheden heeft de Vestre Landsret de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)      Moet het begrip ‚onderneming’ in artikel 83, leden 4 tot en met 6, [AVG], in het licht van overweging 150 van die verordening en de rechtspraak van het [Hof] over het mededingingsrecht van de Unie, worden opgevat als een onderneming in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU, zodat het begrip ‚onderneming’ zich uitstrekt tot elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd?

    2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 83, leden 4 tot en met 6, [AVG] dan aldus worden uitgelegd dat bij het opleggen van een geldboete aan een onderneming rekening moet worden gehouden met de totale wereldwijde jaaromzet van de economische eenheid waarvan de onderneming deel uitmaakt, of alleen met de totale wereldwijde jaaromzet van de onderneming zelf?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

  • 17.

    Met zijn vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 83, leden 4, 5 en 6, AVG, gelezen in het licht van overweging 150 van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „onderneming” in deze bepalingen overeenkomt met het begrip „onderneming” in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU, zodat het bedrag van een geldboete die wegens schending van de AVG wordt opgelegd aan een verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens die een onderneming is of daarvan deel uitmaakt, wordt bepaald op basis van een percentage van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar van de onderneming in de zin van die artikelen 101 en 102 VWEU.

  • 18.

    Meteen zij erop gewezen dat het Hof bepaalde vragen in verband met de uitlegging van artikel 83 AVG reeds heeft beantwoord in het arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen (C‑807/21, EU:C:2023:950, punten 53‑59), dat na de sluiting van de schriftelijke behandeling in de onderhavige zaak is uitgesproken.

  • 19.

    Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip „onderneming” in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU geen invloed heeft op de beantwoording van de vraag of en onder welke voorwaarden overeenkomstig artikel 83 AVG een administratieve geldboete kan worden opgelegd aan een verwerkingsverantwoordelijke die een rechtspersoon is, aangezien deze kwestie uitputtend wordt geregeld in artikel 58, lid 2, en artikel 83, leden 1 tot en met 6, van deze verordening (arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen, C‑807/21, EU:C:2023:950, punt 53).

  • 20.

    Dit begrip is immers enkel relevant voor de vaststelling van het bedrag van de administratieve geldboete die krachtens artikel 83, leden 4, 5 en 6, AVG aan een verwerkingsverantwoordelijke wordt opgelegd (arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen, C‑807/21, EU:C:2023:950, punt 54).

  • 21.

    De verwijzing in overweging 150 van de AVG naar het begrip „onderneming” in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU moet worden begrepen tegen die specifieke achtergrond van de berekening van administratieve geldboeten die worden opgelegd wegens de in artikel 83, leden 4, 5 en 6, AVG bedoelde inbreuken (arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen, C‑807/21, EU:C:2023:950, punt 55).

  • 22.

    In dit verband moet worden beklemtoond dat dit begrip voor de toepassing van de mededingingsregels van de artikelen 101 en 102 VWEU ziet op elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Dat begrip verwijst dus naar een economische eenheid, ook al bestaat deze economische eenheid juridisch gezien uit meerdere natuurlijke of rechtspersonen. Die economische eenheid is een unitaire organisatie van personele, materiële en immateriële elementen die op duurzame basis een bepaald economisch doel nastreeft (arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen, C‑807/21, EU:C:2023:950, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

  • 23.

    Zo blijkt uit artikel 83, leden 4, 5 en 6, AVG – dat betrekking heeft op de berekening van administratieve geldboeten die worden opgelegd wegens de in die leden genoemde inbreuken – dat wanneer degene aan wie de administratieve geldboete wordt opgelegd een onderneming is of deel uitmaakt van een onderneming in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU, het maximumbedrag van de administratieve geldboete wordt berekend op basis van een percentage van de totale wereldwijde jaaromzet van de betrokken onderneming in het voorgaande boekjaar (arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen, C‑807/21, EU:C:2023:950, punt 57).

  • 24.

    De bepaling van dit maximumbedrag is echter iets anders dan de berekening zelf van het bedrag van een geldboete die de bevoegde toezichthoudende autoriteit moet opleggen wegens een of meer specifieke inbreuken op de AVG die met deze geldboete worden bestraft.

  • 25.

    Zo bepaalt artikel 83, lid 1, AVG dat elke toezichthoudende autoriteit ervoor moet zorgen dat de administratieve geldboeten die uit hoofde van dit artikel worden opgelegd voor de in de leden 4, 5 en 6 vermelde inbreuken op de AVG, in elke zaak doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

  • 26.

    Naast de vervulling van deze drie voorwaarden vereist lid 2 van dit artikel 83 dat de bevoegde toezichthoudende autoriteit bij het besluit over de vraag of een administratieve geldboete wordt opgelegd en over de hoogte daarvan, in elk concreet geval naar behoren rekening houdt met een aantal factoren.

  • 27.

    Tot deze factoren behoren luidens laatstgenoemde bepaling onder meer de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, het aantal getroffen betrokkenen en de omvang van de door hen geleden schade, de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk, de door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker van de persoonsgegevens genomen maatregelen om de geleden schade te beperken, de mate waarin deze verwerkingsverantwoordelijke of deze verwerker verantwoordelijk is en de categorieën van persoonsgegevens waarop de inbreuk betrekking heeft.

  • 28.

    Die factoren betreffen ofwel het gedrag van die verwerkingsverantwoordelijke of die verwerker, die van inbreuken op sommige bepalingen van de AVG wordt beschuldigd, ofwel die inbreuken zelf. Zij dienen dus om ervoor te zorgen dat elk van die inbreuken wordt beoordeeld op basis van alle relevante individuele omstandigheden en dat de doelstellingen van de sanctieregeling waarin de AVG voorziet, worden bereikt.

  • 29.

    Hoewel die factoren niet verwijzen naar het begrip onderneming in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU, heeft het Hof reeds geoordeeld dat enkel een administratieve geldboete waarvan het bedrag niet alleen rekening houdt met alle factoren die aldus de vastgestelde inbreuken op de AVG kenmerken, maar in voorkomend geval ook met de werkelijke of materiële economische draagkracht van degene aan wie deze geldboete wordt opgelegd, kan voldoen aan de drie voorwaarden van artikel 83, lid 1, AVG, te weten dat de geldboete zowel doeltreffend, evenredig als afschrikkend moet zijn. Om te beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, moet in aanmerking worden genomen of degene aan wie de geldboete wordt opgelegd, deel uitmaakt van een onderneming in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU (zie in die zin arrest van 5 december 2023, Deutsche Wohnen, C‑807/21, EU:C:2023:950, punt 58).

  • 30.

    De uitlegging van artikel 83 AVG die uit de punten 25 tot en met 29 van het onderhavige arrest voortvloeit, geldt ook wanneer de vastgestelde inbreuken op de AVG niet met een administratieve geldboete worden bestraft maar met een geldboete die de bevoegde nationale gerechten als strafrechtelijke sanctie opleggen.

  • 31.

    Zoals is vermeld in overweging 151 van de AVG laten sommige nationale rechtssystemen, waaronder die van Denemarken en Estland, de administratieve geldboeten waarin de AVG voorziet niet toe.

  • 32.

    Om die situatie te regelen bepaalt artikel 83, lid 9, AVG dat wanneer het rechtsstelsel van een lidstaat niet voorziet in administratieve geldboeten, dit artikel 83 aldus kan worden toegepast dat, zoals in casu, de geldboete wordt geïnitieerd door de bevoegde toezichthoudende autoriteit en opgelegd door de bevoegde nationale gerechten.

  • 33.

    Voorts wordt in dit artikel 83, lid 9, net als in overweging 151 van die verordening, gepreciseerd dat de betrokken rechtsgangen doeltreffend moeten zijn en eenzelfde effect moeten hebben als administratieve geldboeten die door de toezichthoudende autoriteiten worden opgelegd, en dat de geldboeten in elk geval doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn.

  • 34.

    Het feit dat de geldboete in het kader van een strafrechtelijke procedure wordt opgelegd door een strafrechter houdt wel in dat deze rechter altijd de toepasselijke regels in strafzaken moet toepassen, waaronder in het bijzonder de procedurele rechten van de persoon die van een inbreuk wordt beschuldigd en het beginsel van evenredigheid van de straf, zoals gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

  • 35.

    In dit verband vereist artikel 83 AVG, zoals de advocaat-generaal in punt 74 van haar conclusie heeft gesteld, dat alle bevoegde toezichthoudende autoriteiten er zonder uitzondering op toezien dat bij de vaststelling van de daadwerkelijke geldboete het evenredigheidsbeginsel in acht wordt genomen, waarbij een juist evenwicht moet worden gevonden tussen de vereisten van het algemeen belang bij de bescherming van persoonsgegevens en de vereisten van de bescherming van de rechten van de verantwoordelijke voor de verwerking van die gegevens, de verwerker ervan of de onderneming waarvan zij deel uitmaken. Hieruit volgt dat er geen principiële obstakels lijken te bestaan voor een toepassing van het begrip „onderneming” in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU bij de uitvoering van artikel 83, leden 4, 5 en 6, AVG wanneer de inbreuken op de AVG niet met administratieve geldboeten worden bestraft maar met door de strafrechter opgelegde geldboeten.

  • 36.

    Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat artikel 83, leden 4, 5 en 6, AVG, gelezen in het licht van overweging 150 van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het begrip „onderneming” in deze bepalingen overeenkomt met het begrip „onderneming” in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU, zodat het maximumbedrag van de geldboete die wegens schending van de AVG kan worden opgelegd aan een verwerkingsverantwoordelijke voor persoonsgegevens die een onderneming is of daarvan deel uitmaakt, wordt bepaald op basis van een percentage van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar van de onderneming. Het begrip „onderneming” moet tevens in aanmerking worden genomen om de werkelijke of materiële economische draagkracht van degene aan wie deze geldboete wordt opgelegd te beoordelen en aldus na te gaan of de geldboete zowel doeltreffend, evenredig als afschrikkend is.

 Kosten

  • 37.

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

    Artikel 83, leden 4, 5 en 6, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), gelezen in het licht van overweging 150 van deze verordening,

    moet aldus worden uitgelegd dat

    het begrip „onderneming” in deze bepalingen overeenkomt met het begrip „onderneming” in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU, zodat het maximumbedrag van de geldboete die wegens schending van de AVG kan worden opgelegd aan een verwerkingsverantwoordelijke voor persoonsgegevens die een onderneming is of daarvan deel uitmaakt, wordt bepaald op basis van een percentage van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorgaande boekjaar van de onderneming. Het begrip „onderneming” moet tevens in aanmerking worden genomen om de werkelijke of materiële economische draagkracht van degene aan wie deze geldboete wordt opgelegd te beoordelen en aldus na te gaan of de geldboete zowel doeltreffend, evenredig als afschrikkend is.

    ondertekeningen

    *      Procestaal: Deens.